noestig

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • noes·tig
Woordherkomst en -opbouw
  • afleiding van noest met het achtervoegsel -ig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen noestig noestiger noestigst
verbogen noestige noestigere noestigste
partitief noestigs noestigers -

Bijvoeglijk naamwoord

noestig [1]

  1. van hout dat het veel knoesten bevat; ook in figuurlijke zin van andere zaken dan hout
    • Het handengeklap begint. Tientallen seconden lang strijken de mannen hun noestige handpalmen over elkaar.[2] 
  2. met veel inspanning
    • Een Westerse man tikt er noestig en rokend een of ander lang verhaal op zijn laptop.[3] 
    • Andy Schleck zette vandaag een knalprestatie neer. Nadat hij gisteren zwaar ten val kwam, vroeg iedereen zich af of hij de hel van Noord-Frankrijk zou overleven. En of hij dat deed!. Op de kasseistroken van Sars-et-Rosieres ontbond Cancellara zijn duivels. Contador en Armstrong moesten passen, maar Andy Schleck volgde noestig het wiel van zijn ploegmaat tot aan de eindstreep.[4] 
Synoniemen

Gangbaarheid

76 % van de Nederlanders;
67 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Standaard 20/12/2008 door ilse degryse 'We zijn geen gangsters'
  3. De Volkskrant Beri Shalmashi 1 juni 2016, In Koerdistan betekent 'ja'soms 'nee'
  4. de Standaard 19/07/2010 om 19:30 door Pieter Bogaerts Renner van de dag: Mark Cavendish
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be