nijd

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • nijd
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘jaloezie, woede’ voor het eerst aangetroffen in 1100 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord nijd
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de nijdm

  1. grondige afkeer van iemand en het misgunnen van zijn bezit
    • Er heerste alleen maar haat en nijd. 
Synoniemen
Antoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen