niesbui

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

niesbui
Uitspraak
Woordafbreking
  • nies·bui
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord niesbui niesbuien
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de niesbuiv / m

  1. plotseling, aanhoudend moeten niezen door een prikkeling van de neus
    • Het vierde bedrijf. Nu gaat het gebeuren. De alginaatoplossing - die er dus verdacht veel uitziet als behanglijm - gaat in een rvs kom. Ik vul een 5 ml-maatlepeltje olijvenbasis en laat het zakken in de vloeistof. Na tweeënhalve minuut vis ik iets op dat meer doet denken aan een uit de hand gelopen niesbui dan aan olijven. Sferisch danwel conventioneel. [1] 
    • Wie allergisch is voor pollen van de hazelaar, moet tijdens de Kerst rekening houden met niesbuien en tranende ogen. Door het zeer zachte weer bloeien de eerste hazelaars weken eerder dan normaal. Met temperaturen ruim boven de 10 graden zullen veel hazelaars rond de Kerst al in bloei staan, melden onder meer Wageningen University en het Leids Universitair Medisch Centrum. Dat hazelaar, en ook de els, al bloeien, komt door de recente hoge temperaturen in combinatie met een paar nachten vorst half oktober. De twee boomsoorten hebben een koude periode nodig om snel in bloei te komen zodra de temperaturen flink oplopen. [2] 
     Maar het viel niet tegen te houden als het kwam, het was als een plotselinge niesbui.[3]
Hyperoniemen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. NRC Janneke Vreugdenhil 5 maart 2016
  2. NRC 15 december 2015
  3. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Echte Amerikaanse jeans” (2017), Uitgeverij Prometheus, ISBN 9789044632767
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be