niege

Uit WikiWoordenboek

Limburgs

Uitspraak
  • IPA: /ˈniːɣɐ/ (Etsbergs)
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
niege
neeg
genege
klasse 1 volledig

Werkwoord

niege

  1. een buiging maken
    «Die nege veur g'm pèrmjieë.»
    Ze maakten een buiging voor de minister-president.
  2. neigen
    «Det nieg mieër aan blów es greun.»
    Dat neigtmeer naar blauw dan naar groen.