neukster

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • neuk·ster
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord neukster neuksters
verkleinwoord neukstertje neukstertjes

Zelfstandig naamwoord

de neuksterv

  1. vrouw die geslachtsgemeenschap heeft; vrouw die goed is in bed
    • Hij laat zich daar misleiden door een foute vertaling: als fututor 'neuker' is, dan is fututrix gewoon 'neukster'. Bovendien: in mijn jeugd, in Brabant, leerde men zulke woorden niet uit woordenboek of literatuur kennen, maar eerder op gevoel. Mijn gevoel heeft mij altijd gezegd dat 'neuken' onovergankelijk is, 'naaien' daarentegen overgankelijk, volgens het motto 'naaien doe je een ander, neuken doe je samen'. [1] 
Verwante begrippen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. NRC Hans van de Wouw Feniton 4 september 1998 Woordenboek 3