neukpaal

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • neuk·paal
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord neukpaal neukpalen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de neukpaalm

  1. (scheldwoord) de penis van een man
     Dan, hoogverrader, blijkt dat jij niet staan zal.
    Mijn slechtste deel, voortaan mijn meest gehate,
    Banale neukpaal, waar langs alle straten
    Een hoer haar jeukend kutwerk klaar op sjort
    [1]

Gangbaarheid

66 % van de Nederlanders;
65 % van de Vlamingen.[2]


Verwijzingen

  1. Bronlink Weblink bron
    John Wilmot VERTALERS W. Hogendoorn
    “De onvolmaakte genieting” ((1993)), De tweede ronde jaargang 14
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be