netwerker

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • net·wer·ker
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord netwerker netwerkers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de netwerkerm

  1. iemand die actief contacten legt met andere mensen en organisaties voor zakelijk gebruik
    • Ik hou er erg van om te organiseren”, zei Willem-Alexander voor zijn inhuldiging over zichzelf. ,,Ik ben een manager.” En een netwerker, blijkt steeds. Zo combineert hij zijn staatsbezoeken steevast met handelsmissies.[1] 
    • In Nederland hebben 7 miljoen mensen een LinkedIn-account. Dat is 78 procent van de Nederlandse beroepsbevolking die volgens het CBS uit 9 miljoen mensen bestaat. Nederlanders hebben daarnaast veel contacten. Gemiddeld hebben alleen gebruikers uit de Verenigde Arabische Emiraten een groter netwerk. Amsterdammers zijn, na Londenaren, de actiefste netwerkers van de wereld.[2] 
    • Na de middelbare school zette Kappen zijn eerste stappen in de ondernemerswereld en later werd hij 'freelance netwerker'. „Netwerken is de basis voor groei, maar in die tijd kon je er geen geld mee verdienen. Dat vond ik toen al vreemd.”[3] 

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. de Telegraaf PIETER KLEIN BEERNINK 27 apr. 2017
  2. de Telegraaf 25 apr. 2017
  3. de Telegraaf JESSICA NUMANN 14 feb. 2017
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be