neomist

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • neo·mist
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘pasgewijde priester’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1838 [1]
  • afgeleid van het Griekse μύστηζ 'mustès' (een in de mysteriën ingewijde) met het voorvoegsel neo- en met het achtervoegsel -ist [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord neomist neomisten
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

neomist m [3]

  1. iemand die pas tot priester gewijd is

Gangbaarheid

31 % van de Nederlanders;
41 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen