negativistisch
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ne·ga·ti·vis·tisch
Woordherkomst en -opbouw
- afgeleid van negativist met het achtervoegsel -isch
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | negativistisch | negativistischer | |
verbogen | negativistische | negativistischere | |
partitief | negativistisch | negativistischers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
negativistisch [1]
- als van een negativist
Gangbaarheid
- Het woord negativistisch staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.