neerplanten

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • neer·plan·ten
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

neerplanten [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
neerplanten
plantte neer
neergeplant
zwak -d volledig
  1. iets of iemand vast op één plaats neerzetten
     Toen ik Acke daar neerplantte, verklaarde ik wereldwijs dat ik al die oude films al duizenden keren had gezien toen ik klein was.[2]
     Ook trekkers neerplanten op het Malieveld (zoals vorige keer ruimschoots gebeurde) is geen optie. ,,Dat kan het Malieveld nu echt niet hebben nadat het bij vorige demonstraties is kapotgereden en met het zicht op evenementen komend voorjaar’’, zegt een woordvoerder van Staatsbosbeheer.[3]
  2. iets in de grond vastzetten


Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Echte Amerikaanse jeans” (2017), Uitgeverij Prometheus op Wikipedia, ISBN 9789044632767
  3. Bronlink geraadpleegd op 29 augustus 2022 Weblink bron “Protestboeren willen woensdag weer de weg op: verkeershinder lijkt onvermijdelijk” (17-02-2020), Tubantia