naziet

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • na·ziet

Werkwoord

vervoeging van
nazien

naziet

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van nazien
    • ... dat jij naziet. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van nazien
    • ... dat hij naziet.