nazicht
Uiterlijk
- na·zicht
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | nazicht | |
verkleinwoord |
het nazicht o
- controle of alles in orde is
- ‘Jammer genoeg draagt de Vlaming in het algemeen nog altijd veel te weinig zorg voor zijn fiets. Als je elke dag met de fiets rijdt, dan zou je om de vier maanden een nazicht moeten laten doen. Mensen maken hun fiets ook veel te weinig schoon. En met schoonmaken bedoel ik: alles. Ook de ketting, die je trouwens ook geregeld moet oliën. Je wast jezelf toch ook als je vol modder hangt? Het ergste voor een fiets is strooizout, dat vreet het metaal aan.’ [2]
- Het woord nazicht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "nazicht" herkend door:
76 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Standaard MAANDAG 20 MAART 2017
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be