nautiek

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • nau·tiek
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Latijn
enkelvoud meervoud
naamwoord nautiek
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de nautiekv

  1. de wetenschap die zich bezighoudt met de praktische en theoretische stuurmanskunst om op een veilige wijze een schip zo snel en economisch mogelijk van de ene plaats naar de andere te brengen
     Rob van Zanten, directeur van Nautiek Vaaropleidingen in Amsterdam, staat bekend als een watersportondernemer die met succes in zijn eigen regio initiatieven ontplooit om ervoor te zorgen dat watersport onverminderd een volkssport blijft.[1]
     In Zeeburg leren de kinderen bij zeilschool Nautiek de kneepjes van het vak tussen de flatgebouwen in de IJhaven. "We hebben zeker 10 procent meer cursisten dan vorig jaar.[2]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

73 % van de Nederlanders;
68 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink Weblink bron “Jeugd leert zeilen op het droge” (31 aug. 2013), De Telegraaf
  2. Bronlink Weblink bron “Steeds meer Amsterdamse kinderen zeilen” (04 sep. 2014), De Telegraaf
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be