natuurmens

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • na·tuur·mens
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord natuurmens natuurmensen
verkleinwoord natuurmensje natuurmensjes

Zelfstandig naamwoord

natuurmens m [1]

  1. iemand die op een heel eenvoudige, primitieve, natuurlijke wijze leeft; iemand die veel van de natuur houdt
     Hij behoorde, kortom, tot het slag lieden dat zich natuurmens noemt omdat het geen televisiedocumentaire over wildreservaten overslaat, en 's zomers met een mandje bramen langs de spoorlijn plukt.[2]
     "Je zou zeggen: waarom zou een Afrikaan in vredesnaam hardlopen? Eerder liep die sowieso al genoeg, was gezond en veel meer een natuurmens dan een mens in zo'n consumptiemaatschappij als in het rijke, als je het zo wil noemen, westen."[3]
Synoniemen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Tonio : een requiemroman” (2011), De Bezige Bij op Wikipedia, ISBN 9789023467014
  3. Bronlink geraadpleegd op 16 maart 2022 Weblink bron “In Afrika groeien ze letterlijk mee met de economie” (01-02-2018), NOS