naturist

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • na·tu·rist
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord naturist naturisten
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

naturist m

  1. (maatschappij) iemand die het naturisme belijdt en eraan deelneemt
    • Ik ben al heel lang naturist. 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

  • Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be


Engels

enkelvoud meervoud
naturist naturists

Zelfstandig naamwoord

naturist

  1. naturist