nationalist

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • na·ti·o·na·list
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord nationalist nationalisten
verkleinwoord nationalistje nationalistjes

Zelfstandig naamwoord

de nationalistm

  1. nationaal gezind persoon, aanhanger van het nationalisme
Verwante begrippen
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be