nasluipen

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • na·slui·pen
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

nasluipen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
nasluipen
sloop na
nageslopen
klasse 2 volledig
  1. heimelijk, onopgemerkt volgen
    • Na het verhoor bij Annas wordt hij naar Kajaphas gevoerd, terwijl twee der jongeren, Johannes en Petrus, den meester in de verte nasluipen. [2] 
Synoniemen

Gangbaarheid

73 % van de Nederlanders;
83 % van de Vlamingen.[3]


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Eelco Verwijs De Gids. Jaargang 35(1871)Het Passiespel te Oberammergau.
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be