naseizoen o [1]
- na de drukste periode, na de schoolvakanties
- In veel bedrijven is het een jaarlijks ritueel: het vastleggen van de vakantiedata. Hoe te voorkomen dat iedereen tegelijk op reis vertrekt, zodat er niemand meer is om het werk te verrichten? Bij die onderhandelingen is er altijd één premisse: wie kinderen heeft, kan alleen tijdens de schoolvakanties weg. De kinderlozen hebben de keuze: het voorseizoen, het naseizoen, of opgetrokken wenkbrauwen van hun collega's. [2]
- Hij denkt ook dat reisondernemingen „creatief” met de nieuwe situatie omgaan om mensen over de streep te trekken een vakantie te boeken. Met name in het voor- en naseizoen lopen de boekingen achter. [3]
1. na het hoogseizoen, in het najaar, na de drukste periode, na de schoolvakanties
96 % |
van de Nederlanders;
|
92 % |
van de Vlamingen.[4]
|