nardus
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- nar·dus
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘plant’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1530 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | nardus | nardussen |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
- (plantkunde) Poaceae een geslacht uit de grassenfamilie momenteel bestaande uit slechts één exemplaar de Nardus stricta
Gangbaarheid
- Het woord nardus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "nardus" herkend door:
15 % | van de Nederlanders; |
13 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "nardus" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ nardus op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be