nappaleer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • nap·pa·leer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord nappaleer -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

nappaleer o

  1. een gedekt, doorgeverfd (aan beide kanten dezelfde kleur) leer dat meestal afkomstig is van lams- of schapenhuid

Gangbaarheid

60 % van de Nederlanders;
55 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen