naloop

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • na·loop

Werkwoord

vervoeging van
nalopen

naloop

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van nalopen
    • ... dat ik naloop. 

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be