nalezen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • na·le·zen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
nalezen
las na
nagelezen
klasse 5 volledig

Werkwoord

nalezen

  1. overgankelijk iets ~ iets nogmaals lezen, gewoonlijk om te zien of men niet iets over het hoofd gezien heeft
    • Voor de zekerheid heb ik het toch nog even nagelezen. 
  2. overgankelijk iets ~ op iets doorlezen op zoek naar iets bijzonders
    • Hij las het hele stuk na op spel- en stijlfouten maar hij kon niets ontdekken. 
     Stap voor stap kon ik nalezen hoe zij haar Amerikaanse visum had geregeld, welke telefoonprovider het meest geschikt was en welke uitrusting ze had aangeschaft.[1]

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be


Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /nalɛzɛn/
Woordafbreking
  • na·le·zen

Werkwoord

nalezen

  1. mannelijk enkelvoud passief deelwoord van het perfectieve werkwoord nalézt