nakom
Uiterlijk
- na·kom
vervoeging van |
---|
nakomen |
nakom
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van nakomen
- ... dat ik nakom.
stamtijd | |
---|---|
infinitief | voltooid deelwoord |
nakom |
nagekom |
volledig |
nakom
- overgankelijk nakomen
- «Ons missie het misluk omdat albei kante nie hul verpligtinge nagekom het nie.»
- Onze missie is mislukt omdat beide zijden hun verplichten niet zijn nagekomen.
- «Ons missie het misluk omdat albei kante nie hul verpligtinge nagekom het nie.»