nagloeien

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • na·gloei·en
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

nagloeien [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
nagloeien
gloeide na
nagegloeid
zwak -d volledig
  1. tijdens het afkoelen nog warmte blijven afgeven
    • Terwijl de zon nog op onze huiden nagloeit stroomt de geur van vers gebraden kip onze neusgaten binnen. Jaci en Jan van Heteren, eigenaren van de lodges waar we tijdens onze safari verblijven, trekken ondertussen een stel flessen van de beste Zuid-Afrikaanse wijnen voor ons open. We zouden bijna vergeten dat we ons midden in een wildpark bevinden, met leeuwen, luipaarden en neushoorns op misschien maar een steenworp afstand.[2] 
    • Het gaat door. De telefoon rinkelt om 04.30 uur en ondanks het fijne flesje Afrikaans rood bij de open haard van nog geen vier uur geleden, dat nog stevig nagloeit in mijn lijf, ben ik acuut wakker.[3] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Telegraaf IRIS COHEN 21 dec. 2015
  3. de Telegraaf DENISE HOOGLAND 07 apr. 2015
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be