nagelbijten

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

[1] nagelbijten
Uitspraak
Woordafbreking
  • na·gel·bij·ten
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
nagelbijten


onvolledig

Werkwoord

nagelbijten

  1. het afbijten van je nagels
  2. bang zijn
    • Af en toe wordt er gehint op het privéleven van de rechercheurs - een scheiding, een trillende hand ten gevolge van een eerdere schietpartij - maar de prioriteit van De noodkreet in de fles is duidelijk een zenuwslopende zoektocht naar een psychopaat. Discussies tussen atheïst Mørck, die religie ‘een ziekte’ vindt en Assad, praktiserend moslim, moeten het tv-thrillerscenario wat geforceerd van een extra laag voorzien. De acteerprestaties en het vakkundig opgebouwde plot zorgen voor een Netflix overstijgend avondje nagelbijten. [1] 
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. NRC 23 augustus 2016 Sabeth Snijders
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be