naffer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • naf·fer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord naffer naffers
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

naffer m

  1. (pejoratief) jonge crimineel van een Noord-Afrika afkomst
    • Bij een bankje hangt een groep jongens van Noord-Afrikaanse afkomst, naffers zouden ze zeggen in Amsterdam. Als ze me zien aankomen, blokkeert een van hen mijn weg, provocerende blik, handen losjes in de zakken van een leren jack. [2]

Gangbaarheid

10 % van de Nederlanders;
7 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen