naderhand

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • na·der·hand
Woordherkomst en -opbouw

Bijwoord

naderhand

  1. in de tijd erna
    • Ze zijn naderhand nog een biertje gaan drinken. 
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen