nachtwake

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • nacht·wa·ke
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord nachtwake nachtwaken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

nachtwake v/m [1]

  1. het waken en wacht houden gedurende de nacht
    • Honderd jaar na datum herdenken ook de Britten de start van de Eerste Wereldoorlog met heel wat plechtigheden. Zo is er onder meer een nachtwake in Westminster Abbey. De ‘Groote Oorlog’ kostte het leven aan een klein miljoen soldaten van het Britse rijk. [2] 
    • Later die avond liep een nachtwake voor Brown, georganiseerd door de plaatselijke kerk, uit op rellen. De wake begon rustig, met een stille tocht en het plaatsen van bloemen en kaarsen op de plaats waar de tiener werd gedood. [3] 
  2. de mensen die wacht houden in de nacht
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Standaard 04/08/2014
  3. Volkskrant Jennie Barbier 11 augustus 2014
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be