nachtelijks

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • nach·te·lijks
Woordherkomst en -opbouw
  • [bijwoord] afgeleid van nachtelijk met het achtervoegsel -s
  • [bijvoeglijk naamwoord] nachtelijk met de uitgang -s

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als bijwoord

Bijwoord

  1. als het nacht is, elke nacht
    • Ik sliep nachtelijks naast Sander. 
    • Dit bracht hem daadwerkelijk dagelijks en nachtelijks in contact met klassebewuste arbeiders, niet alleen op zijn werk, maar ook aan de IJkaden en op de Tolhuispont die hem, voor zijn baan, overzette naar datzelfde Amsterdam-Noord waar hij ook zijn jonge jaren tussen arbeiderskinderen had doorgebracht. [1]
Synoniemen
Antoniemen

Bijvoeglijk naamwoord

nachtelijks

  1. partitief van de stellende trap van nachtelijk
    • Dat is iets nachtelijks... 
    • Juist omdat zij des nachts ieder alleen zijn, heeft hun liefde iets nachtelijks gekregen. [2]

Gangbaarheid

Verwijzingen