nabomenighet

Uit WikiWoordenboek

Noors

Uitspraak
Woordafbreking
  • na·bo·me·nig·het
Woordherkomst en -opbouw
  • Samenstelling van de Noorse zelfstandige naamwoorden nabo en menighet
Naar frequentie zeldzaam
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   nabomenighet     m: nabomenigheten
v: nabomenigheta  
  nabomenigheter     nabomenighetene  
genitief   nabomenighets     m: nabomenighetens
v: nabomenighetas  
  nabomenigheters     nabomenighetenes  

Zelfstandig naamwoord

nabomenighet, m / v

  1. (religie) eem naburige gemeente, een naburige kerkgemeente
    «Bryllupet ble forrettet av presten i nabomenigheten
    De bruiloft werd uitgevoerd door de priester van de naburige kerkgemeente.