nabloeit

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • na·bloeit

Werkwoord

vervoeging van
nabloeien

nabloeit

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van nabloeien
    • ... dat jij nabloeit. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van nabloeien
    • ... dat hij nabloeit. 

Gangbaarheid