naargeestig

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • naar·gees·tig
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘somber’ voor het eerst aangetroffen in 1762 [1]
  • afleiding van naar en geest met het achtervoegsel -ig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen naargeestig naargeestiger naargeestigst
verbogen naargeestige naargeestigere naargeestigste
partitief naargeestigs naargeestigers -

Bijvoeglijk naamwoord

naargeestig

  1. als je ergens treurig, somber en verdrietig van wordt
    • Het was naargeestig weer want het miezerde de hele dag. 
    • De bodem veranderde in een zachtbruine zandvlakte, die Kleine Woord ineens herinnerde aan de Vlakte van de Namen. Maar deze was toch anders. Naargeestiger leek het wel. [2] 
Synoniemen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen