Naar inhoud springen

nå

Uit WikiWoordenboek
  • nå
  • Afkomstig van het Oudnoordse woord nú
  • Werkwoord: afkomstig van het Oudnoordse woord ná
Naar frequentie 40

nå

  1. nou, nu, thans

nå

  1. nu, tut
    «Nå, nå, nå, ta det med ro!»
    Tut, tut! Kalmpjes aan!
vervoeging
onbepaalde wijs nå
tegenwoordige tijd når
verleden tijd nådde
voltooid
deelwoord		 nådd
onvoltooid
deelwoord		 nående
lijdende vorm nås
gebiedende wijs nå
vervoegingsklasse Klasse 4 zwak
opmerking

nå

  1. bereiken
    «Vi må nå hytta før kvelden.»
    We moeten de hut vóór de avond bereiken.

nå

  1. gebiedende wijs van nå
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   nå     nået     nå     nåa
nåene  
genitief   nås     nåets     nås     nåas
nåenes  

nå, o

  1. moment, ogenblik

nå

  1. genitief onbepaald onzijdig meervoud van nå
  • nå
  • Afkomstig van het Oudnoordse woord nú
  • Werkwoord: afkomstig van het Oudnoordse woord ná

nå

  1. nou, nu, thans
    «Filmen begynner nå.»
    De film begint nu.

nå

  1. nu, tut
    «Nå, nå, nå, ta det med ro!»
    Tut, tut! Kalmpjes aan!
vervoeging
onbepaalde wijs nå
tegenwoordige tijd når
verleden tijd nådde
voltooid
deelwoord		 nådd
nått
onvoltooid
deelwoord		 nåande
lijdende vorm nåast
gebiedende wijs nå
vervoegingsklasse Klasse 3 zwak
opmerking

nå

  1. bereiken

nå

  1. gebiedende wijs van nå
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   nå     nået     nå     nåa  

nå, o

  1. moment, ogenblik

nå

  1. genitief onbepaald onzijdig enkelvoud van nå
Overgenomen van "https://nl.wiktionary.org/w/index.php?title=nå&oldid=4458578"