muziekkorps

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Muziekkorps Koloniale Reserve Nijmegen
Uitspraak
Woordafbreking
  • mu·ziek·korps
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord muziekkorps muziekkorpsen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

muziekkorps o [1]

  1. (muziek) orkest met slagwerkers en koperblazers waarbij de leden een uniform dragen en marcherend muziek kunnen uitvoeren
    • Tijdens de carnavalsoptocht in het dorp speelde het fanfare muziekkorps van de schutterij een vrolijk deuntje. 
    • Tijdens ROTC (‘Reserve Officers’ Training Corps’), meestal een schoolvak als een ander, krijgen jongeren niet alleen les over de strijdkrachten, maar leren ze eveneens omgaan met wapens en nemen ze deel aan activiteiten als valschermspringen. De middelbare scholieren, allemaal netjes in uniform, marcheerden dus in groten getale mee in de Veterans Dayparade, soms gewapend met sabels en geweren. De ROTC-afdelingen van de meeste scholen hadden hun eigen muziekkorps bij, terwijl de leerlingen van andere afdelingen luidkeels zongen om de cadans in de pas te handhaven: [2] 
    • "Pas als de kanonnen zwijgen begint de slag", legt Pim Jonkers uit Amsterdam even later uit. "Dan valt de infanterie met de cavalerie aan de flanken de vijand aan. Vaak vormen de soldaten carrés (vierkanten) om de muzikanten en commandanten te beschermen." Korporaal Jonkers staat trots afgebeeld op een spelkaart uit het kwartet dat het bestuur van het Historisch Festival dit jaar liet drukken. Jonkers was trompetten bij een muziekkorps en kwam via vrienden bij de re-enactors terecht. [3] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Standaard 20/11/2015 door Roel Feys
  3. Tubantia Marcel Tettero 14 mei. 2017
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be