museumgids

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mu·se·um·gids
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord museumgids museumgidsen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

museumgids m [1]

  1. (beroep) iemand die bezoekers van een museum rondleidt
     `Zelfs de leren sofa is er nog, waarop de graaf zelf geboren is en de gravin, zoals hij eiste, al hun kinderen ter wereld heeft gebracht,'zegt museumgids Zinaïda als ik in het hoofdgebouw sta.[2]
     Kunsthistoricus en museumgids Bregtje Viergever heeft de tatoeage ook bekeken en is ervan onder de indruk. "Alles zit erin. De Nachtwacht, de luitenant, het meisje en Rembrandt zelf", vertelt ze. "Ik vond het niet slecht gedaan."[3]
  2. drukwerk waarin de collectie van een museum staat beschreven

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Het brilletje van Tsjechov : reizen door Rusland” (2014), Atlas Contact op Wikipedia, ISBN 9789045024875
  3. Bronlink geraadpleegd op 19 april 2022 Weblink bron “Man met Nachtwacht-tattoo ziet meesterwerk voor het eerst in het echt” (19-05-2019), NOS