murge

Uit WikiWoordenboek

Frans

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
  • Genoemd naar de Rue Alphonse Murge, die vroeger langs de wijndepots van Bercy (bij Parijs) liep.
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  murge     la murge     murges     les murges  

Zelfstandig naamwoord

murge v

  1. (informeel) braspartij, overdaad aan alcohol
    «Je me suis pris une sacrée murge, samedi dernier, je te dis pas!»
    Ik heb me zwaar bezat, afgelopen zaterdag, ik zeg het je!
    «Le vendredi soir, on se tape une murge pour commencer le week-end en beauté.»
    Vrijdagavond gaan we ons flink bezatten om het weekend in schoonheid te beginnen. [1]
Synoniemen

Werkwoord

vervoeging van
murger

murge

  1. eerste en derde persoon enkelvoud onvoltooid tegenwoordige tijd (indicatif présent) van murger
  2. eerste en derde persoon enkelvoud tegenwoordige aanvoegende wijs (subjonctif présent) van murger
  3. tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs (impératif présent) van murger

Verwijzingen