municipaal

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mu·ni·ci·paal
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen municipaal municipaler municipaalst
verbogen municipale municipalere municipaalste
partitief municipaals municipalers -

Bijvoeglijk naamwoord

municipaal

  1. betrekking hebbend op de gemeente of gemeenteraad
    • Hierop werd een procesverbaal opgesteld, dat ik dit gedeponeerd had, en ik en de municipaal hebben het proces onderteekend. Hierna werd mij nog gevraagd of ik geen effecten, de kerk toebehoorende, in mijn huis had. ‘Neen’, was het antwoord, want had niets. [3] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

81 % van de Nederlanders;
83 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen