motorjas

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mo·tor·jas
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord motorjas motorjassen
verkleinwoord motorjasje motorjasjes

Zelfstandig naamwoord

de motorjasv / m

  1. jas die door materiaal en uitvoering berijders van een motorfiets bij een val bescherming kan bieden, tegenwoordig meestal kort
    • En mijn zusje kreeg de raad een motorjas te kopen als het weer op oorlog zou uitdraaien. "Zo'n leren kledingstuk maakt je minder kwetsbaar voor kogels, je kunt er voedsel in verstoppen, erin slapen, hij helpt tegen de kou. Heb je geen geld meer, dan kun je hem verkopen." [1]
  2. (geschiedenis) lange jas die de berijder van een motorvoertuig warm kon houden
    • Hij stak van het hoofd tot de voeten in een lange motorjas, droeg eene klak, die niet alleen zijne ooren, maar ook gedeeltelijk zijn gezicht bedekte, en had voor zijne oogen een paar ronde, geweldig groote schutglazen. [2]

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen