moraliseerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mo·ra·li·seer·de

Werkwoord

vervoeging van
moraliseren

moraliseerde

  1. enkelvoud verleden tijd van moraliseren
    • Ik moraliseerde. 
    • Jij moraliseerde. 
    • Hij, zij, het moraliseerde.