Naar inhoud springen

monoliet

Uit WikiWoordenboek
  • mo·no·liet
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘bouwdeel uit één stuk steen’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
  • met het voorvoegsel mono- en met het achtervoegsel -liet [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord monoliet monolieten
verkleinwoord

demonolietm

  1. zuil uit een stuk
83 %van de Nederlanders;
88 %van de Vlamingen.[3]