mondzorg

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mond·zorg
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord mondzorg
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de mondzorgv / m

  1. (tandheelkunde) de zorg die wordt verleent aan de mond en de tanden van patiënten
     Sinds begin dit jaar zijn de prijzen in de mondzorg vrij en deze week bleek uit onderzoek van de Nederlandse Zorgautoriteit dat de prijzen in het eerste kwartaal met bijna 10 procent zijn gestegen. Schippers waarschuwde daarop dat de prijzen eind dit jaar tot een acceptabel niveau moeten zijn gedaald.[1]
     De tandartsen en verzekeraars liggen al maanden overhoop met elkaar. En dat heeft alles te maken met de invoering van de vrije tarieven voor de mondzorg sinds 1 januari dit jaar. Volgens Brugman is er maar een verklaring voor de opstelling van de zorgverzekeraars: 'Ik denk dat het een vlucht naar voren is en dat de zorgverzekeraars proberen het experiment te ondermijnen'.[2]
Hyponiemen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 26 oktober 2022 Weblink bron
    NOS Nieuws
    “Tandartsen: kosten stijgen niet” (Donderdag 28 juni 2012, 09:58), NOS
  2. Bronlink geraadpleegd op 26 oktober 2022 Weblink bron
    Woensdag 9 mei 2012, 15:44
    “'Zorgverzekeraars misleiden patiënten'” (Woensdag 9 mei 2012, 15:44), NOS