mondhoek

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mond·hoek
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord mondhoek mondhoeken
verkleinwoord mondhoekje mondhoekjes

Zelfstandig naamwoord

de mondhoekm

  1. De plaats waar boven- en onderlip bij elkaar komen.
    • Hij heeft altijd een sigaret in zijn mondhoek en een petje op zijn hoofd. 
    • Hoe komt iemand die overal de zonnige kant van inziet aan zo’n dramatische gezichtsuitdrukking? ‘Groningen. Klei. En het is ook constitutie, genen. Ik merkte het zelf nooit zo. Tot ik voor het televisieprogramma Sterren op het Doek geschilderd werd en het steeds over die hangende mondhoeken van me ging. Ik vat alles vrolijk op, maar ik ben daarna bijna gaan denken aan een facelift.’ [1] 

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. de Volkskrant Nathalie Huigsloot25 januari 2019 INTERVIEW JAN MULDER
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be