molensteenkraagje

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mo·len·steen·kraag·je
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

het molensteenkraagjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord molensteenkraag
     Moeder Fijtge is in ingetogen donkere jurk met klein molensteenkraagje gestoken, haar voeten op een stoof en borduurwerk op schoot, met in de ene hand een broodje dat ze het kindje Anna, naast haar in een bedje, voorhoudt.[1]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 11 september 2022 Weblink bron
    Mieke B. Smits-Veldt
    De nalatenschap van Jan Sijwertsz Kolm (1589-1637) : Het gezicht van een Amsterdamse rederijker in: Literatuur., jrg. 8 nr. 2 (maart/april 1991), Amsterdam University Press, Amsterdam, p. 98