moffenhoer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Moffenhoer ingesmeerd met pek (Amsterdam, 8 mei 1945)
Uitspraak
Woordafbreking
  • mof·fen·hoer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord moffenhoer moffenhoeren
verkleinwoord moffenhoertje moffenhoertjes

Zelfstandig naamwoord

de moffenhoerv

  1. (geschiedenis) (België, Nederland) (scheldwoord) vrouw die tijdens de Duitse bezetting in de Eerste of Tweede Wereldoorlog seks zou hebben gehad met iemand uit de bezettingsmacht
    • En al zou een Hollands meisje met een Duitse Nazi gaan, is dat dan een reden om haar voor "moffenhoer" uit te maken of op zo'n fascistisch sadistische manier te keer te gaan? Knipt men het meisje of de vrouw van een N.S.B.-er het hoofd kaal en stelt men haar ten toon als ["]N.S.B.-hoer"? [1]
    • De maanden na de wapenstilstand werden gekenmerkt door afrekeningen. De activisten, de Vlamingen die hadden gecollaboreerd met de Duitsers en zelfs de administratieve opsplitsing van Wallonië en Vlaanderen hadden gevraagd, kregen lik op stuk. Hetzelfde gold voor de oorlogsprofiteurs, die vieze vetzakken die zich hadden verrijkt tot hun buik bijna barstte, terwijl de bevolking de buikriem moest aanhalen. Maar de ergste wraak was voor ons bestemd, de moffenhoeren, zoals ze ons noemden, en uitte zich in een waanzinnige haat, vooral voor de vrouwen die hun echtgenoot-soldaat hadden bedrogen. [2]
Hyperoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen