moest
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- moest
Werkwoord
vervoeging van |
---|
moeten |
moest
- enkelvoud verleden tijd van moeten
- Ik moest.
- Jij moest.
- Hij, zij, het moest.
- Ik moest.
- ▸ Omdat het toen nog steeds te krap was, moest één jongen zittend in de hoek gaan slapen.[1]
Werkwoord
vervoeging van |
---|
moezen |
moest
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van moezen
- Jij moest.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van moezen
- Hij moest.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van moezen
- Moest!
Bijvoeglijk naamwoord
moest
- onverbogen vorm van de overtreffende trap van moe
Gangbaarheid
- Het woord moest staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "moest" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018),
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 5
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Verouderd in het Nederlands
- Bijvoeglijknaamwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 98 %
- Prevalentie Vlaanderen 98 %