moesson

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • moes·son
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Portugees, in de betekenis van ‘periodieke wind, jaargetijde waarin deze wind waait’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1646 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord moesson moessons
verkleinwoord moessonnetje moessonnetjes

Zelfstandig naamwoord

de moessonm

  1. (meteorologie) de regentijd in tropische gebieden met een droge tijd en een regentijd
    • Het uitblijven van de moesson luidt een tijd van schaarste in. 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

92 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen