mocassin

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mo·cas·sin
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘indianenschoen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1847 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord mocassin mocassins
verkleinwoord mocassinnetje mocassinnetjes

Zelfstandig naamwoord

de mocassinm

  1. een Noord-Amerikaans indianenschoeisel
    • Omdat hij niet gewend was op mocassins te lopen, had hij op het schelpenpad wel wat last van zijn voeten. 
  2. een leren lage schoen, zonder veters
Hyperoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

78 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen