mobilhome

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

het volkswagenbusje als de 'moeder' aller mobilhomes
Uitspraak
Woordafbreking
  • mo·bil·home
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord mobilhome mobilhomes
verkleinwoord mobilhomepje mobilhomepjes

Zelfstandig naamwoord

mobilhome m

  1. een motorvoertuig, dat is ingericht om in te overnachten en te verblijven
    • ‘Ik stond op om 6u en was ermee bezig tot ik weer ging slapen’, zegt de ex-directrice. ‘Ik heb al mijn vrije tijd opgegeven, geleidelijk aan liet ik alles vallen. Drie weken met onze mobilhome op vakantie was het enige echte afleiding die ik nog had. Uiteindelijk eindigde ik met een burn-out en zat ik een paar maanden thuis. Nu vind ik het super om weer gewoon les te geven.’ [1] 
    • Van der Mark won ook de 24 Uren van Le Mans.Maar hij stopte in ’88 toen hij een slechte Yamaha reed en genoeg had van zijn gemankeerde fysieke toestand. ‘Ik heb alles gebroken wat maar kan’, zegt hij in de truck die dienst doet als mobilhome.[2] 
Synoniemen

Gangbaarheid

64 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. De Standaard MAANDAG 7 AUGUSTUS 2017
  2. Volkskrant John Volkers 27 juni 2008
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be