missbilligen
Uiterlijk
- Geluid: missbilligen (hulp, bestand)
- IPA: / mɪsˈbɪlɪɡən /
- miss·bil·li·gen
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
missbilligen |
bissbilligte |
missbilligt |
zwak | volledig | hulpwerkwoord = haben |
missbilligen
- overgankelijk afkeuren
- «Die Abgeordneten missbilligten den Staatsstreich.»
- De parlementsleden keurden de staatsgreep af.
- «Die Abgeordneten missbilligten den Staatsstreich.»
- overgankelijk veroordelen
- [1]: ablehnen
- [2]: verurteilen
- [1]: billigen
- [1]: Missbilligung