missaal

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mis·saal
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het middeleeuws Latijn, in de betekenis van ‘misboek’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1392 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord missaal missalen
verkleinwoord missaaltje missaaltjes

Zelfstandig naamwoord

het missaalo

  1. (religie) boekje met de inhoud van de liturgie, waarin men de voortgang van de mis kan volgen
Vertalingen

Gangbaarheid

44 % van de Nederlanders;
58 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen