missaal
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- mis·saal
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het middeleeuws Latijn, in de betekenis van ‘misboek’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1392 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | missaal | missalen |
verkleinwoord | missaaltje | missaaltjes |
Zelfstandig naamwoord
het missaal o
- (religie) boekje met de inhoud van de liturgie, waarin men de voortgang van de mis kan volgen
Vertalingen
1. boekje met de inhoud van de liturgie, waarin men de voortgang van de mis kan volgen
Gangbaarheid
- Het woord missaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "missaal" herkend door:
44 % | van de Nederlanders; |
58 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "missaal" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be